zaterdag 17 februari 2018

Allard Budding In Memoriam # 2



cover 'DADAMAN'
proefdruk februari 2018



Bruderherz
'Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent' [1]


Op maandag 18 december 2017 kreeg ik weer eens zo’n mail waar ik nooit reikhalzend naar uitkijk: een mail waarin iemands dood wordt aangekondigd. Omdat ik nooit begonnen ben aan Facebook en andere sociale media ontgaat me van alles. De meeste dingen die ik niet meekrijg kan ik missen als kiespijn, maar zoiets als het nieuws van een vroegtijdige dood is niet iets waarvan ik zou willen dat het mij pas na eeuwen bereikte.

De mail die mij werd gestuurd was even simpel als helder: ‘Ik heb verdrietig nieuws maar misschien heb je het al gehoord: mijn lieve vriend kunstenaar Allard Budding (1963-2017) is overleden. Je hebt in 1992 samen met hem en Hans Broek de Koninklijke Subsidie voor Vrije Schilderkunst ontvangen. Ik kende Allard vanaf 1980 en in de eerste helft van de jaren 80 was hij mijn beste vriend. Hans Broek ken ik bijna net zo lang, maar Hans woont al lang in de VS, eerst in Los Angeles en nu in Brooklyn. Onlangs was hij nog in Nederland. Hij mailde mij vorige week 's nachts vanuit Senegal waar hij nu zit voor een project waarvoor hij van het Mondriaanfonds een projectsubsidie heeft ontvangen. Morgen nemen we in besloten kring afscheid van Allard.’ [2]

De mail kwam van Henk Johannes van den Heuvel. Een kleine twee maanden later, op dinsdag 13 februari 2018, vond ik in de brievenbus een proefdruk van ‘DADAMAN. Mijn “dadajaren” met Allard Budding. Veenendaal 1980-1986’.[3] Het is necrofilie die Henk Johannes van den Heuvel schreef over en voor de veel te vroeg overleden kunstenaar Allard Budding. Ik heb de uitgave meteen uitvoerig doorgebladerd, om de vele zwart-wit foto’s te bekijken, en diezelfde middag en avond de meeste teksten gelezen.

Dat ik deze (auto)biografie in één ruk uitlas is omdat ik de hoofdpersonen allemaal ken [4] en dat gebeurt niet zo vaak. Het hart van het boek wordt gevormd door de dadaïstische vriendschap tussen de middelbare scholieren Allard Budding (1963-2017) en Henk Johannes van den Heuvel (1963), de schrijver van ‘DADAMAN’. Aan het einde van de jaren zeventig trekt dit tweemanschap op het Christelijk Streeklyceum in Veenendaal als twee magneetjes naar elkaar toe. Een aantal keren wordt ook vriend Hans Broek (1965) ten tonele gevoerd, maar deze blijft eigenlijk de hele tijd op afstand. Hans hoort namelijk niet bij de DADAMANNEN. Opmerkelijk is het wel dat de ze alle drie -Allard, Hans en Henk- naar de kunstacademie willen en zich al op de middelbare school als spraakmakend en subversief kunstenaar beginnen te manifesteren. De heren voelen zich dadaïst in een over-geordende en uiterst zakelijke wereld die blind is voor romantische nutteloosheid en de kracht van ontregelende chaos.



Hans Broek, Allard Budding en Henk Johannes van den Heuvel v.l.n.r. (najaar 1986)
'DADAMAN', proefdruk februari 2018, p.114


In nuchtere en heldere bewoordingen schetst ‘DADAMAN’ een beeld van een generatie aanstormende kunstenaars, net zoals Gerard Cornelis van het Reve dat deed voor de generatie van kort na de Tweede Wereldoorlog. Het boek beschrijft de tijd dat de Hollandse hippies plaatsmaken voor de Hollandse yuppen. De meeste langharigen zijn allang geen ontluikende vredesbloemen meer en er verschijnt een nieuwe generatie kortharige bloemen die de naam bloem onwaardig is. Het zijn geen verse bloemen maar oude distels, pasgeboren maar al meteen stekelig cynisch. De drie protagonisten van DADA komen veel te laat. Ze lopen de hippietijd faliekant mis. Wat hadden ze zich graag laten onderdompelen in de wilde rivieren van rollende stenen. Wat zouden ze zich graag overgegeven hebben aan de flow die iedere adolescent in die tijd bijna als vanzelf deed bewegen in de richting van ‘wereldvrede’, ‘vrije liefde’ en ‘de oppermachtige verbeelding’. Maar de mollige sexy droom waar ze aansluiting bij zochten bleek aan het einde van de jaren zeventig al net zo vervaagd als de rode posters van Mao en Che Guevara op hun slaapkamermuren. Alsof het niks was werd de altruïstische bevlogenheid van de ene generatie in een zoveelste kristalnacht vervangen door zelfzuchtig cynisme. De generatie Vwo’ers waartoe de DADAMANNEN behoorden, studeerden geen politicologie en antropologie maar economie en bedrijfskunde.

Aan alles merk je dat Henk en zijn vriend Allard zich op zijn zachtst gezegd niet happy voelen in een maatschappij die de economische zelfverrijking kritiekloos aanbidt als de enige ware religie. Het verlangen naar het grote naïeve hippiefeest is alomtegenwoordig maar blijkt onvervulbaar. In het dadaïsme vinden de jongens een manier van denken die de totale vrijheid propageert, door alle regels en afspraken die tot dan toe hadden gegolden in de kunst over het randje van de afgrond een peilloze diepte in te kieperen. ‘DADAMAN’ blinkt uit in het tevoorschijn toveren van een heleboel anekdotes en evenementen die op komische en soms zelfs hilarische wijze laten zien hoe de Veenendaalse dadaïsten de boel op hun middelbare school keer op keer proberen te ontregelen. Wie wil lezen wat de heren allemaal flikten, die moet het boek gaan lezen. Het is kostelijk op dezelfde wijze als ‘De avonden’ kostelijk is en even tragisch. Want de held van het verhaal verandert ergens onderweg definitief in een antiheld. Het ontregelen van de truttige maar rotsvaste structuren van de middelbare school loopt uit op het ontregelen van eigen leven en eigen kunst. 



Allard Budding aan het werk bij ons eerste atelier (1981)
'DADAMAN', proefdruk februari 2018, p.20


Het lukt Henk Johannes van den Heuvel wonderwel om een complex beeld te schetsen van de periode dat hij en Allard Budding een diepe vriendschap ontwikkelden, zonder dat het verhaal ook maar een spatje sentimenteel wordt. Belangrijker nog, nergens oordeelt Henk zijn dierbare vriend Allard. Ergens, tussen de regels door, voel je het grote verlangen van de schrijver de verstreken tijd terug te halen en alsnog te veranderen, omdat de doem in de aanvang al besloten ligt. Want de vraag die Henk zichzelf stelt, zonder die nadrukkelijk te formuleren, is deze: hoe kan de ene DADAMAN bijna definitief verloren raken in het doolhof van de cynische rede en de andere DADAMAN in datzelfde doolhof een uitgang -waar niet naar werd gezocht- weet te vinden? Hoe leg je je vrienden van weleer postuum uit dat je ‘eruit’ kunt stappen, uit DADA, zonder uit het leven zelf te verdwijnen? Hoe vervang je de cynische rede door de rede van het hart? Deze grondtoon maakt deze kleine kroniek tot een bijzonder ontroerend document.

Het boek eindigt met woorden uit een interview met Allard, toen hij op het punt stond het Veenendaal van de kinderjaren definitief te verlaten om te gaan studeren aan Ateliers ’63 in Haarlem:

Voor mij speelt mee dat ik een daad stel.
Het leven is per slot van rekening vergankelijk.
Ik weet niet precies hoe ik het noemen moet
Maar iets nalaten van jezelf is belangrijk.
Zoiets als een bewijs of getuigenis dat je geleefd hebt.[5]

Eronder volgen nog een paar sobere woorden van de vriend die alleen achterblijft. De luttele woorden spreken boekdelen:

Bruderherz,
à l’art,
à Dieu [6]



Allard op het dak van de Hollandiafabriek (geen jaartal)
'DADAMAN', proefdruk februari 2018, p.116


'DADAMAN' is te koop vanaf april 2018:
boek@allardbudding.nl

allardbudding.nl
dekluizenaar.mimesis.nl




[1]  Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît point.’ Blaise Pascal, Les Pensées (1670).
[2]  Uit een email van Henk Johannes van den Heuvel, 18 december 2017.
[3]  Henk Johannes van den Heuvel, ‘DADAMAN. Mijn “dadajaren” met Allard Budding. Veenendaal 1980-1986’, Arnhem 2018.
[4]  Mocht kennen een te groot woord blijken te zijn, dan kun je zeggen dat het om hoofdrolspelers gaat die je in de loop van de tijd een aantal keren hebt ontmoet. Allard Budding en Hans Broek ontmoette ik voor het eerst toen wij in 1992 alle drie de ‘Koninklijke subsidie voor vrije schilderkunst’ kregen, Henk Johannes van de Heuvel en ik studeerden in ongeveer dezelfde jaren aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem; goed contact kregen wij pas jaren later.
[5] DADAMAN, pag. 153
[6] Idem.