donderdag 12 januari 2012

Gnadenstuhl # 3

Hoppe hoppe Reiter, 2012
(detail)


De gedaanteverandering van de goden

In 1957 publiceerde de Franse schrijver André Malraux een boek met de bijzonder goed gekozen titel La Metamorfose des dieux. In dat boek onderzoek Malraux de relaties die mensen onderhouden met hun goden. Uiteraard gaat het daarbij, zoals de titel suggereert, niet alleen om de wisselende contacten van mensen met hun goden, maar ook om de  gedaanteveranderingen (metamorfoses) van de ontelbare goden. Alhoewel de veranderingen vaak langzaam gaan, zoals de evolutie van de natuurlijke wereld traag gaat, blijft op den duur geen enkele god volledig zichzelf.

Natuurlijk zien de meeste religies zichzelf liever als statisch, maar gemakkelijk is het niet om vol te houden dat alles altijd hetzelfde blijft. Niet alleen blijken de goden, schijnbaar onzichtbaar, van aangezicht veranderen, maar ook ziet het ernaar uit dat de goden veranderen op hetzelfde moment als de mensen veranderen. In die zin kan men de godsdiensten lezen als een appendix van de mentaliteitsgeschiedenis.

Met enige regelmaat krijg ik de vraag voorgelegd of het nog wel enige zin heeft om me als kunstenaar bezig te houden met de christelijke iconografie. Van de jongere generaties leest zowat niemand nog de Bijbel, Gods Onfeilbare Woord. En omdat dat grandioze boek amper nog gelezen wordt, begrijpt niemand nog hoe iedereen uit dat boek ook alweer heet. Jezus weten de meesten nog wel, Maria, de moeder van Jezus, ook, maar daarna is het gauw afgelopen. Niemand zou nog geïnteresseerd zijn in de mythologie van de Bijbelse verhalen en niemand zou de christelijke iconografie nog kennen. Als dat zo is dan is dat de moedwillige dood van een cultuur. Want ouders en onderwijzers die er zelf niets meer mee hebben, met het geloof, menen ook dat een en ander niet meer onderwezen hoeft te worden. Hoe narcistisch kan men zijn. God en vaderland worden verwezen naar het rijk der fabels, men richt zich vooral de eigen tijd, wat dat ook moge zijn, en op het geschiedenisloze onfeilbare ego.

Over de vraag waarom ik me anno 2012 eigenlijk nog bezighoud met personages waarvan de gehele cultuur volledig vervreemd is geraakt heb ik me al veel te vaak gebogen. Een bevredigende antwoord daarop zal ik ook nooit kunnen geven. Al is het maar omdat het antwoord mijzelf nooit zal bevredigen. Maar op de een of andere manier trekt de santenkraam me, hoe moeizaam de receptie vervolgens ook is, mateloos aan. We zullen het er maar op houden dat ik een soort outsider art maak, kunst die op geen enkele manier goed in het geheel der eigentijdse schone kunsten past, die amper raakvlakken vertoont met de actualiteit en dus met modieus eigentijdse discours over kunst, een vreemd soort kunst dus die gemaakt wordt door wezens aan wie steekjes los zijn, maar toch ook een kunst die nooit helemaal uit de ooghoeken wil verdwijnen. Zo wil de hoop het.

Ach, eigenlijk is de hele Bijbel een gigantische soapserie met een bijzonder ingewikkeld verhaal, of beter gezegd: reeksen onontwarbare verhaallijnen, waar, zoals een ijzersterke soap betaamt, maar geen bevredigend einde aan komt. En vooruit, omdat bijna niemand nog weet wat een Gnadenstuhl is of een Mercy Seat, zelfs veel moderne gelovigen niet, zal ik de tekening met de werktitel Hoppe Hoppe Reiter - want wie zegt dat wat? - van naam doen veranderen. Men kan immers titels van kunstwerken met net zoveel gemak van gedaante doen veranderen als kunstwerken en goden.

Nu de tekening zijn definitieve vorm begint aan te nemen stel ik de volgende titel voor: Familieportret: God de Vader met zijn veel te jonge vrouw Maria, de moeder van God, hun eniggeboren Zoon, twee Heilig Geesten en een portretfoto van een onbekende vrouw, mogelijk Maria, Magda of Lena.


Hoppe hoppe Reiter, 2012
(detail)