zondag 4 september 2011

Man of Sorrows / Man van smarten # 1

Man met veel verdriet, 2011
Preliminary Drawing for Pieta
Potlood op papier
13,3 x 18,1 cm


Slecht verborgen verdriet

Over het algemeen doen mensen echt wel hun best hun verdriet te verbergen. Zo niet op tv. Het is op dit ogenblik gangbaar om op televisie zo ongegeneerd mogelijk alles te tonnen en dus ook het verdriet. Maar publiekelijk getoond verdriet maakt kwetsbaar. Evolutionair gezien is het vermoedelijk zo dat men instinctief precies weet wanneer men verdriet kan tonnen en wanneer liever niet. Binnen de groep, of gang, kan men op een gepast ogenblik best laten zien dat men stuk zit, ergens verdriet over heeft. Maar wanneer men in ‘de vrije natuur’ verblijft, buiten de veilig haven van de kraal of de grot, is het meestal niet verstandig verdriet te tonen, want verdriet betekent zwakheid. Voor men het weet wordt de ontroostbare opgegeten door een hongerige sabeltandtijger of gespietst door een wolharige mammoet. Wanneer de ‘wilde mens’ zich in de vrije natuur overgeeft aan een al te narcistische bui, vindt deze, door de biggelende tranen die de blik vertroebelen, de weg naar huis niet meer. En dat laatste is gevaarlijk. Verdriet tonen is derhalve niet alleen of zozeer een kwestie van smaak maar vooral van timing.

Op het ogenblik, we spreken over september 2011, kunnen we volop ‘genieten’ van de tranen die gevangen genomen Irakezen die Khadafi trouw bleven plengen wanneer ze gevangen worden genomen. Op het journaal en op You Tube vindt men voldoende filmpjes van door rebellen gevangen genomen, doodsbange Khadafi-soldaten van wier gezicht de doodsangst afstraalt zoals hitte nu eenmaal van een elektrisch kacheltje afstraalt. Slechts een enkeling lukt het de doodsangst niet te tonen. Nog minder in getal zijn degenen die, omdat ze er te dom voor zijn en menen de dans wel te zullen ontspringen, geen doodsangst hebben. Succes is immers een keuze. Slechts een enkeling kent uit wijsheid geen doodsangst.

Prooidieren zouden hun verdriet liever niet moeten tonen. Omdat dat het instinct van de jager om te doden alleen maar aanwakkert. Jagers die stijf staan van de hormonen deinzen eerder terug voor onverschrokkenheid dan voor overgave, laat staan voor zwakheid. Liever toont de prooi nooit zijn zwakheid. Wie wegrent is de klos. Een prooidier rent liever niet weg en houdt zich voor dood. Wanneer de doodsangst het op een lopen zet kan de jager opnieuw gaan jagen en dat is, naast paren, het leukste dat er is.

Gisteravond zag ik al zappend Antoine Bodar op televisie. Bodar is rooms-katholiek priester en geleerde. – Als ik zijn tronie op tv zie verschijnen blijf ik als vanzelf hangen. Men mag zelf beoordelen of ik voor hem prooi ben of jager. – Bodar mocht van een of ander tv-zender een aantal fragmenten uit cabaretshows bekijken. Zo ging het bijvoorbeeld over Robert Long die inmiddels nog door weinigen wordt herkent. Long had er in de jaren zeventig een handje van om ‘het geloof’ te kakken te zetten, bedoelt wordt in dit geval natuurlijk het christelijk geloof. Tegenwoordig is iedereen dapper en zet het geloof te kakken. – Niet de islam natuurlijk. Die zet men niet te kakken. Want  wegbereiders van de islam slaan terug zo weet men uit ervaring. – Wat men met het grootste gemak kan doen is het rooms-katholiek geloof  aftuigen. Er zal geen haan om kraaien. Zeker niet drie keer. Niemand zal je omleggen. En zo hoort het ook, want in een vrij land heft men vrijheid van meningsuiting.

Theo Maassen mocht in het gezicht van Bodar een kruisbeeld vasthouden, kussen en strelen. Maassen meende dat de Here Jezus, doordat hij, Theo Maassen, zijn hangende, ontwapenende lichaam tongde, stijve tepeltjes kreeg. Hij mocht het willen. Het was de heiland helemaal niet. Wat Maassen vasthield was een stuk slecht gesneden stuk hout of een slecht gegoten koperen corpus. Met de Zoon van God hangend aan het ultieme martelwerktuig der Romeinen had het allemaal weinig te maken. Maassen overschat zijn eigen verbeelding of die van zijn publiek. Overigens doet hij weinig anders dan wat Gerard Reve al lang voor hem deed: de onderhuidse erotiek van het roomse geloof blootleggen. Men zou overigens, om Theo Maassen werkelijk te kunnen beoordelen, de hele cabaretshow moeten zien en niet slechts het uit de context gehaalde fragment dat aan Antoine Bodar werd getoond. Uit de context gehaalde beelden en fragmenten van teksten zijn explosief omdat ze altijd alles kunnen betekenen en dus ook het slechtste.

Hoe het ook zei, de hele discussie over wat wel gepast is en wat godslasterlijk, of op zijn minst een bevolkingsgroep in dit geval de rooms-katholieken kwetst, laat ik voor het moment even terzijde. Niet omdat het oninteressant is of geen importantie heeft, niet omdat ik meen heel veel onschuldiger te zijn dan Maassen, maar omdat er naar mijn gevoel iets anders onder de hele discours ligt. Althans zo meende ik van de gezichten van de beide heren te lezen. Zo was de pijn die het getoonde fragment Bodar deed van zijn vermoeider-dan-anders gelaat met het grootste gemak te lezen. En dat is niet zo vreemd want iets wat je dierbaar is kan gemakkelijk worden gekwetst. Niets om je voor te schamen. Het is zoals de dichter Lucebert ooit zo weergaloos formuleerde: ‘Alles van waarde is weerloos.’

Het is altijd gemakkelijk inkoppen wanneer men iets op de hak neemt dat breed gedragen wordt en waarom dan ook zeker hartelijk gelachen zal worden. Wanneer het volk brood en spelen wil dan geeft men ze die. Deze truc is zo oud als het verdeel en heers van Machiavelli. Menig gewetenloos Romeinse keizer maakte er dan ook te pas en te onpas gebruik van. Men zou het Maassen kunnen verwijten dat hij, al te gemakzuchtig, hetzelfde doet: de godsdienst waar men kwaad van te vrezen heeft laat men liever ongemoeid, maar het eigen, gewezen, verlamde geloof is een gemakkelijke prooi. Dat ‘het’ wegkruipt wakkert het instinct van de jager alleen maar aan. Blindgeboren zou men kunnen menen dat Maassen in zijn show het al te kwetsbare alleen maar nog meer kwetste, wat Maassen tot een zielige impotente jager zou maken. Maar op het gezicht van de man las men niet zozeer de triomf van de keizer die een slaaf door een tijger verorbert ziet worden, maar de pijn van de jager die gedood heeft maar die het prooidier ogenblikkelijk mist. ‘Het’ beweegt niet meer. Het is dood. En de dood brengt de jager weinig; die kan de prooi slechts één keert opeten.
Dieren hebben over het algemeen niet al teveel geweten. En mensen hebben een geweten als het hen uitkomt. Bovendien hebben mensen een geweten dat zo plooibaar, zeg manipuleerbaar is, dat men slechts weent als men binnen de kraal is. Van het gezicht van Maassen straalde dezelfde pijn die de schilders van de vijftiende eeuw probeerden te verbeelden wanneer ze een ‘Man van Smarten’ schilderden: de Christus die totaal ontwapent alleen het grootste lijden kunnen ondergaan zonder ooit iets terug te kunnen doen. Wij zelf dus.

Het naarst op de hele wereld is om pijn die wij niet weg kunnen nemen te zien op het gelaat van de mensen van wie wij al teveel houden. Op het gezicht van Bodar kon men de pijn zien. Op het gezicht van Maassen ook. Het is het gelaat van de lijdende Christus. Het is wat ik op mijn eigen gezicht soms zie. Het enige wat we kunnen proberen is de pijn te verdragen, te verzachten. Verzachten. De rest is brood en spelen.


Colijn de Coter
Man van Smarten, 1500